Terug naar de inhoudsopgave

Les 10 – Verzamelingen

Oefeningen

Achterstevoren

1. Schrijf een programma dat de gebruiker tien getallen in laat voeren en dat vervolgens die getallen in omgekeerde volgorde terug schrijft naar het scherm. Maak gebruik van een vector om de invoer op te slaan.

2D

2. Maak een vector met daarin een vector, zodat je een tabel krijgt. Laat de gebruiker drie keer drie getallen invoeren, zodat je een tabel hebt van drie rijen en drie kolommen waarvan alle cellen gevuld zijn. Schrijf de tabel naar het scherm. Hieronder zie je hoe je zo'n twee-dimensionale vector moet declareren.

vector<vector<int> > myTable;
	

3. Breid je programma zo uit, dat van elke rij en van elke kolom de som van de getallen wordt aangegeven. Bijvoorbeeld:

 1  2  3  = 6
 4  5  6  = 15
 7  8  9  = 24
 =  =  =
12 15 18
	

Woorden

4. Schrijf een programma dat een zin vraagt aan de gebruiker, alle woorden in de zin stuk-voor-stuk in een vector zet en daarna de woorden genummerd onder elkaar op het scherm zet.

Bij de les